De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) is een Nederlandse wet die op 29 december 2005 in werking is getreden en is de opvolger van de WAO. De wet regelt een uitkering voor de periode na de wettelijke loondoorbetalingstermijn van 104 weken. De WIA is een werknemersverzekering en kent twee regelingen:
1. De regeling Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA)
Alleen werknemers die voor 80% of meer arbeidsongeschikt zijn en die geen of een geringe herstelkans hebben, hebben recht op een IVA-uitkering. De uitkering is 75% van het laatstverdiende (gemaximeerde) dagloon voor ziekte.
2. De regeling Werkhervatting Gedeeltelijke Arbeidsgeschikten (WGA)
Deze regeling geldt voor werknemers die nog deels arbeidsgeschikt zijn met een arbeidsongeschiktheid tussen de 35% en 80%. En voor werknemers met een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, waarbij wel een herstelkans aanwezig is. Werknemers die voor minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn, kunnen geen aanspraak maken op een WIA-uitkering.
De WGA onderscheidt drie uitkeringen:
– Loongerelateerde uitkering
De loongerelateerde uitkering is 70% van het verschil tussen het (gemaximeerde) loon dat direct voorafgaand aan de ziekte/arbeidsongeschiktheid werd verdiend verminderd met het (gemaximeerde) loon dat nog verworven wordt. Werkt iemand niet dan is de uitkering 70% van het laatstverdiende gemaximeerde loon. De eerste twee maanden wordt een uitkeringspercentage gehanteerd van 75%. De uitkeringsduur is afhankelijk van het arbeidsverleden en is minimaal 3 en maximaal 38 maanden. Vanaf 2016 wordt de maximale uitkeringsduur stapsgewijs afgebouwd tot maximaal 24 maanden.
Daarna, of als men geen recht heeft op een Loongerelateerde uitkering, ontvangt men een:
– Vervolguitkering
Een gedeeltelijke arbeidsgeschikte werknemer die niet werkt of met werk minder dan de helft verdient van zijn restverdiencapaciteit, krijgt een vervolguitkering. Deze is 70% van
het wettelijk minimumloon (2018: € 20.451,00) vermenigvuldigd met het arbeidsongeschiktheidspercentage. Het oude loon speelt bij de vervolguitkering dus geen rol. Raakt iemand voor 50% arbeidsongeschikt en lukt het niet om nog te werken dan bedraagt de vervolguitkering circa € 7.000,00 per jaar. Voor de meeste werknemers zal dit een behoorlijke inkomensterugval betekenen.
– Loonaanvulling
Alleen als tenminste de helft van de restverdiencapaciteit (RVC) benut wordt, kan een aanspraak op deze aanvullende uitkering worden gemaakt. De aanvulling is 70% van het verschil tussen het oude (gemaximeerde) loon en het loon dat verdiend wordt of zou kunnen worden bij volledige benutting van de restverdiencapaciteit. Bij een inkomen van € 40.000,00 bruto per jaar en een arbeidsongeschiktheid van 50% waarbij de restverdiencapaciteit wordt benut, levert dit het volgende inkomen op: 70% – (oud loon – RVC) = 70% X (€ 40.000 – € 20.000) = € 14.000,- . Het nieuwe loon mag bij de uitkering opgeteld worden. Als het nieuwe loon € 10.000,00 is, bedraagt het inkomen € 24.00,00 bruto per jaar.
Werknemers met minder dan 35% loonverlies zijn voor de WIA niet arbeidsongeschikt. Zij blijven in principe in dienst van de werkgever.
Zoals hiervoor aangegeven, geldt er een maximum dagloon waarvoor men verzekerd is op grond van de WIA (2018: € 54.614,00). Voor het salarisdeel boven het maximum dagloon is vanuit de overheid geen inkomensvoorziening bij arbeidsongeschiktheid verzekerd.
Bij arbeidsongeschiktheid kan op drie punten inkomensverlies ontstaan:
– Het verschil tussen de uitkering en het oude loon;
– Als het salaris hoger is dan € 54.614,00 (2018) per jaar;
– Bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35% is er geen recht op een uitkering.
Dit kan ondervangen worden door een goede regeling in de tweede pijler (werkgever). Klik hier om meer te lezen over voorzieningen geregeld door de werkgever.